‘Krijgt hij geen broertje of zusje? Wat zielig!’
Onze zoon zal hoogstwaarschijnlijk enig kind blijven. Nu hij bijna anderhalf jaar is, stellen mensen vragen in de categorie ‘En, wanneer komt de tweede?’.
Die komt er dus niet.
Zeg nooit nooit, dat is waar, maar in ons geval is het uiterst onwaarschijnlijk dat er ooit een tweede kindje geboren zal worden. Ten eerste omdat de eerste al een vijfjarenproject inclusief vele vervelende en voor mij vaak pijnlijke IUI, IVF en ICSI-behandelingen. Om dat traject nog een keer in te stappen; dat kunnen we financieel, fysiek en vooral mentaal niet aan.
Ten tweede zit ‘een tweede’ er wat ons betreft niet direct in, omdat we nu 35 (ik) en 41 (hij) zijn en ten derde omdat we één kind eigenlijk al best wel pittig vinden in combinatie met werk, de zorg voor onze ouders en een poging tot het behouden van iets van een sociaal leven.
Eenling zijn heeft voordelen
Enig kind zijn heeft gelukkig een aantal voordelen. Zo hebben je ouders meer tijd, geld en aandacht alleen voor jou. Bovendien hoef je je speelgoed en spullen niet te delen.
Het grote nadeel is natuurlijk dat je je wel vaker alleen moet vermaken dan een kind met een broertje of zusje, en dat je later, als je ouders oud zijn, er ook alleen voor staat.
Weinig begrip
Veel mensen reageren weinig begripvol als ze horen dat het voor ons hoogstwaarschijnlijk bij één kind blijft. ‘Vind je dat niet zielig voor hem dan, dat hij geen broertje of zusje krijgt?’, klinkt het regelmatig.
Nee. Dat het leuk voor mijn zoontje zou zijn, zou de enige reden zijn om een tweede kindje te proberen te krijgen. Maar je maakt wel een méns, geen leuke ‘living doll’ waarmee de eerstgeborene leuk kan spelen. De tegenargumenten wegen zwaarder. Een kind dat ‘speelkameraadje’ als bestaansreden heeft, dat gaat er bij mij niet in.