Een nachtje met mijn zieke peuter samen in bed
Na enkele rondes op het kinderdagverblijf te hebben overgeslagen, is hij nu toch echt aan de beurt: mijn peuter heeft waterpokken. Ik hoopte dat hij er probleemloos doorheen zou rollen, en de eerste twee dagen leek dat ook te lukken…
Maar vandaag ging hij om 19.30 naar bed en nu, om 23.00, zijn man en ik er al zes keer naartoe geweest en de babyfoon laat weten dat we opgaan voor de zevende keer. Hij is onrustig, heeft jeuk en koorts. Arme bink.
Man moet morgen een lange opleidingsdag volgen, dus hij vertrekt naar het logeerbed beneden. En ik lanceer het beste idee allertijden: ik leg de kleine man lekker bij mij in bed. Dat heeft tenslotte alle voorgaande keren dat ik dit idee had ook zo fan-tas-tisch uitgepakt. Maar ik ben moe, het vriest buiten, ik wil niet nog vier keer m’n sokken, trainingsbroek en badjas opnieuw moeten aantrekken. Deze keer lukt het vast.
Met dekens en al verhuist peuter naar het grote bed. Hij piept en snottert, maar kruipt gewillig in het grote bed en ligt met z’n beer in de aanslag te wachten tot moeders ook gereed is. Ik kruip ernaast. Zo. Slapen.
‘Mamaaaaaaaaa? Waar is beertje nou?’ Ik grabbel wat in het rond. ‘Hier, bink.’ Hij gaat liggen en doet z’n ogen dicht. Ik voel een voet zich in m’n nieren nestelen. ‘Kroelen, mama.’ Ok. Het is weer stil. Ik zak heerlijk weg.
Ik word wakker van een raar geluid. Het blijkt peuter te zijn die zichzelf probeert te scalperen vanwege de jeuk. Waar is dat waterpokkenspul? *KLOINK*: oh, ónder het nachtkastje. Smeren. Kus erop. Kroelen. Slapen.
Uit het niets: ‘Ik wil nie-hiet onder de dee-hee-ken!’ Slaapdronken antwoord ik iets als ‘Huhwatjanee, ok, isdatnietkoud, leg maar opzij…zzzzz.’ Stilte. Ik slaap. Hij slaapt. Fijn.
Het waren vijftien geweldige minuten. Ik voel een hand op m’n neus en een andere in m’n oor. ‘Mama,’ klinkt het opgewekt, ‘ik ben wakker!’ Ik kijk op de klok: het is half drie ‘s nachts. ‘Nee hoor, liefie, je bent niet wakker. Ga maar liggen.’ Hij luistert. Hij trappelt wat dekens opzij. Zoekt z’n beer, vindt ‘m niet. Peuteralarm treedt in werking. Ik kan de beer ook niet vinden in het donker; ik móet het licht wel aandoen. Zodra ik de schakelaar omzet, hoor ik: ‘Níet lichtje aan! Ik wil slapen!’ Ok, meneer de directeur. En hier is je beer.
Ik wacht tot hij weer lijkt te slapen. Dan wil ik ook, maar ik heb kramp in een been en een slapende onderarm omdat er 20 kilo peuter op ligt. Ik probeer zo toch in slaap te vallen en faal. Ik trek m’n arm weg. Slecht idee. ‘Ik wil appelsap drinken.’ Nou jongen, dat is hartstikke mooi, maar dat gaat mama dus echt niet voor je halen nu. Het is half vier ‘s nachts. Er volgt een klassieke peuterdriftbui. Er komt geen appelsap. Peuter gaat overstag en neemt genoegen met een beker water.
Ik ga weer slapen. Denk ik. Weet ik eigenlijk veel of ik nog slaap ergens tussendoor. Zo voelt het niet. Ik draai me om. Hm, dat ligt niet lekker. Ik draai weer terug en schrik me dood van twee vrolijke kijkers die kennelijk ineens heel dichtbij gekomen zijn. Peuter lacht me vrolijk toe. ‘Aankleden, mama?’ Ik check de klok: 4.45. Hell no.
‘Nee, knul. Ga nog maar even slapen.’ Hij blijft verheugd kijken en zet, nog altijd op drie centimeter van mijn gezicht, keihard in: ‘SLAAAAAAAAAAAAAAAAAAP, KINDJE, SLAAAAAAAAAAAAAAAAAAP! KABOUTER LOOP EEN SCHAAAAAAAAAAAAAAP! EEN SCHAAAAAAP MET WITTE VOEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEETJES, HUMBUMBLUHBLUH ZOEEEEEEEEETJES.’
Vervolgens doen we nog een soort vrijworstelkroelknuffelroutine tot een uur of half zes. Zie ik daglicht achter de gordijnen?
Bron hoofdafbeelding:Flickr